Voor eenzaamheid heb je meer dan genoeg mensen nodig
“Er zit een slotgrachtje om mij heen,” zei een patiënte van mij eens. Sindsdien valt me op: de metaforen die we gebruiken om eenzaamheid mee te beschrijven draaien altijd om obstakels of afstand: een kloof of wand die tussen mij en de wereld in is gekomen.
Of afstand dus.
Hij laat hier treffend zien dat de talige metafoor en de kleurrijke vormgeving van onze ervaring betekenisvol gerelateerd zijn, om niet te zeggen choquerend uniform. Maar misschien is dat ook niet zo gek. Als eenzaamheid zo sterk (negatief) wordt ervaren, moet de fenomenologie ervan een zekere vanzelfsprekendheid hebben: dat wij die er niet mee te kampen hebben, gelijk inzien wat er zo ellendig aan is.
Nou ervaar ik die beelden van een kloof of een wand niet zo helder – de opmerking over de slotgracht had in mijn beleving niet de bedoeling het idee van de ondoordringbaarheid van het dubbele obstakel van muur en water te benadrukken, maar gaf mij eerder de indruk van een door jezelf ontworpen constructie waarin je jezelf hebt teruggetrokken. Ze heeft het over een “slotgrachtje,” dat suggereert toch een te nemen barrière.
Maar de metafoor van afstand – dus dat alle andere mensen maar bijvoorbeeld ook je vrienden een heel stuk verderop staan – dat herinner ik me duidelijk maar ik kan het gevoel niet terughalen. Het lijkt nu vooral iets wat ik moet hebben overdreven, maar volgens mij was dat toen echt niet zo.
Anyway, de concrete invulling/vormgeving als afstand of als object (glazen wand, perspex, plasticzeil) of als spitsvondige synthese (een kloof biedt zowel afstand als obstakel, maar is eleganter: de onoverbrugbaarheid zónder de ervaring van een wat kunstmatig geïntroduceerd artikel) kunnen we, lijkt me, makkelijk herkennen als iets onprettigs. Dat het in de geschetste situatie onmogelijk is geworden iemand anders aan te raken, zijn we misschien meer gewend geraakt met corona, het is ook hoe detentie werkt, want je moet geen vrienden worden.
Het wordt je in ieder geval minder makkelijk gemaakt.
Het moge duidelijk zijn dat de karakterisering van een “slotgrachtje” qua detail te wensen overlaat, aan de andere kant is ook duidelijk dat het er niet om gaat om in te zoomen op allerlei details, dan zou je daar meer over willen zeggen, terwijl zo’n “samenvatting” als die van haar suggereert dat die behoefte niet bestaat c.q. leeft.
Tegelijkertijd is degene met de ervaring ook degene die de metafoor heeft voorgesteld en dus als betekenisvol ervaart. Dan kan spelen met die metafoor wel iets opleveren.
Eenzaamheid is vreselijk, daar is iedereen die het gevoel kent het over eens. Diepe eenzaamheid wordt wel beschreven alsof je rakelings langs de psychische afgrond scheert: duizeling gevolgd door paniek. Die paniek gaat over het gevoel onbereikbaar te zijn: de kloof of wand, het slotgrachtje.
Dit komt toch een beetje verward over: eerst wordt “diepe eenzaamheid” als “hoogtevrees” (dus de algemeen bekende ervaring bij grote diepte ofwel “dieptevrees” of direct invoelbaar als iemand vertelt dat ze het gevoel had dat de diepte haar riep) voorgesteld om dat gevoel vervolgens te verklaren vanuit iets dat daar niets mee te maken lijkt te hebben. Dat moet het opzettelijk vage “gaat over” immers verhullen.
Verder is eenzaamheid vloeibaar: het deint mee op ieders beleving en ervaring. Uw eenzaamheid is de mijne niet. Dat maakt een gestandaardiseerde aanpak ook zo moeilijk, zo niet onmogelijk.
Maar dat zou ook een beetje vreemd zijn als wens, toch? Of we vullen de concepten die we delen, op een eigenzinnige manier in wat de verhoudingen ertussen ook beïnvloedt en aanleiding geeft om te spreken van “een eigen wereld.” Of daar is géén sprake van, wat ons direct zou opvallen, omdat we dan ook duidelijk “standaardsapiens” zouden moeten zijn.
Je kunt de hulpverlener hier wel herkennen: die wil helpen en dat zou meer kans van slagen hebben in een wereld van standaardmensen, maar het is ook een beetje vreemd: zo’n wereld zou geen behoefte hebben aan hulpverleners.
Ons conceptuele talent, ergens snappen we dat allemaal wel, kan onmogelijk louter voordelen hebben. Alleen al het gegeven dat het zich onvoorspelbaar moet ontwikkelen omdat het zichzelf beïnvloedt, betekent nachtmerries voor de risk manager.
De beeldschermen waarmee we ons dagelijks omringen – de telefoons, laptops, tablets – zijn een soort bemiddelaars tussen ons zelf en de buitenwereld. Met die bemiddelaars is niet per se iets mis, denkt hij, maar ze staan wel tussen ons en de wereld in. Kloof of wand? Wand dus.
Het klassieke onderscheid tussen presentatie en representatie lijkt wat geactualiseerd, maar de ervaring van eenzaamheid is klaarblijkelijk dat de persoon in kwestie niet langer de ervaring van presence heeft wat we bij kinderen menen te zien: klaarblijkelijk wordt die overheerst door een specifieke reconceptualisatie, bijvoorbeeld naar aanleiding van een groot verdriet.
Maar zijn punt over die bemiddelaars mist toch de hoofdzaak: zonder media bestaan we alleen op de plek waar we zijn. En het nogal reusachtige nadeel daarvan is natuurlijk dat we dan met maar heel weinig mensen in contact kunnen zijn. Een handjevol en nog een handjevol als je de nodige reistijd hebt geïnvesteerd.
Media bieden dus een oplossing voor een probleem dat je helemaal niet via een shortcut kunt tackelen. Zo’n soort oplossing noemen we meestal geweldig.
Zweistra beschrijft heel mooi hoe we tegenwoordig verscholen gaan achter onze gadgets, en daardoor de confrontatie met anderen uit de weg gaan. Want daar schort het zo aan tegenwoordig: de schurende ontmoeting van twee of meer lichamen in een ruimte, waardoor allerlei misverstanden kunnen ontstaan, maar die wel de basis is van de vonk van menselijk contact.
Wie heeft de blauwe vinkjes bij WhatsApp niet uitgezet?
Deze “Zweistra” heeft blijkbaar niet door hoe de wereld er “vroeger” uitzag: zo knellend klein dat iemand die je niet kent (een vreemdeling) ook niet te vertrouwen is.
Waar het zogenaamd aan schort tegenwoordig (o, opa, vertel) is toch niet de afwezigheid van schurende lichamen in een ruimte, schurend omdat de ruimte zo klein is? Dit is toch niet de basis van menselijk contact: met je 10 kinderen op 1 kamer?
En een vonk heeft geen basis.
Een beetje te simpel, als je het mij vraagt. Het gevaar is dat je ermee over het hoofd ziet dat de makers van die technologie er alles aan doen om ons achter onze beelschermen [sic] te houden: ze maken ons verslaafd.
Als ze er alles aan hadden gedaan, waren ze vast met betere ideeën gekomen.
Daarmee staat ze in een lange traditie van denkers die afzondering als voorwaarde zien voor creativiteit en beschouwing. Het is het pad van verlichting van de Boeddha en Jezus die zich terugtrekt in de woestijn. Denkers zijn niet voor niets vaak loners: de weg naar de wijsheid bewandel je alleen, is het idee.
Nou, dat is het idee helemaal niet. Het probleem is dat “de weg naar de wijsheid” niet met een ander mens afgelegd kan worden, omdat wat je onderneemt, een poging is iets uit te vinden vanuit maar ook over een proces dat voor twee personen onmogelijk gelijk kan zijn, omdat het gekenmerkt wordt door details waarvan je het belang niet had kunnen kennen. Er kan dus geen schema voor worden opgesteld, tenzij je zo vooringenomen bent dat je “wijsheid” definieert als “alles wat ik al te weten ben gekomen op nog meer situaties toepassen.”
Maar goed, dat is natuurlijk het tegenovergestelde.
Anyway, wijsheid kan dus niet gerealiseerd worden vanuit een structuur, hoewel daar natuurlijk wel meer dan genoeg pogingen tot zijn gedaan. Maar dan noemen we het traditie en roemen we de casus van de spitsvondige interventie zonder verder met het metaniveau bezig te zijn.
Iedere therapeut weet: creativiteit en reflectie hebben zeer duistere schaduwzijden in de vorm van waandenken en obsessies.
Dat is natuurlijk omdat het de therapeut wel moet opvallen dat een typisch probleem laat zien dat de mate van conceptuele ontsporing beperkt is. Dus a) dat het conceptueel van aard is en dus bespreekbaar en b) dat het probleem past bij de persoonlijkheid, wat op z’n minst suggereert dat ze onlosmakelijk verbonden zijn wat ons eigenlijk zou moeten doen realiseren dat een incoherente psychologie eigenlijk niet voorkomt.
Het heeft een lelijke en stuurloze samenleving opgeleverd, zonder hoop, waarin mensen zichzelf alleen nog kunnen zien als winnaars of verliezers. Een even narcistische als eenzame maatschappij.
Het jonge Duitsland van Nietzsche, dat was pas goed! Deze potsierlijke jammerklacht is vooral een bevestiging van des auteurs desinteresse over de wereld.
Na het lezen van haar boek kwam schijnbaar uit het niets de volgende vraag bij me op: wat is eigenlijk het tegenovergestelde van eenzaamheid? Er is geen antoniem, geloof ik. Je komt al snel uit bij dingen als: solidariteit, gemeenschapszin, saamhorigheid.
Ja, da’s een leuke vraag. Nou, als de antoniem van wijsheid zoiets is als denken dat je het wel door hebt (dus het ervaren van je overtuiging beschouwen als inzicht in plaats van gebrek aan verbeelding, wat de bekende koddig misplaatste arrogantie er gratis bij doet), dan is de antoniem toch niet solidair zijn?
Het is eerder zoiets als erbij zijn. Geen aanleiding kunnen bedenken om op slotgrachtjes uit te komen. De overtuiging dat jij apart bent, niets meer mee doen.
Bron: Arthur Eaton – https://www.nrc.nl/nieuws/2021/02/11/de-anatomie-van-eenzaamheid-a4031436 11 februari 21