Homo concipens

“We verzinnen het allemaal zelf.†

Hoe dan?

Middels conceptualisaties.

Hoe komen we daar dan aan?

Door de sociale realiteit zoals wij die persoonlijk hebben leren kennen, ofwel je referentiekader.

 

Bovenstaande is natuurlijk dermate abstract geformuleerd dat het zoveel details weglaat dat men de neiging krijge te oordelen dat het betekenisloos is. Maar dan is het altijd goed de gedachte die wordt uitgedrukt aan te vullen met een context – gegeven middels het centrale concept – en eventueel, mocht de relevantie niet evident zijn, de achtergrond waartegen die gedachte opvalt, zodat het haar relevantie verkrijgt: de reden waarom het de moeite waard is om het te melden.

Ooit was ik ervan overtuigd vooruitgang te hebben geboekt met betrekking tot het vraagstuk wat is er nou eigenlijk echt waar is – waar we vanuit kunnen gaan en waar we op kunnen bouwen. In het algemeen, dus epistemologisch, maar vooral ook specifiek ten aanzien van de stabiliteit van onze persoonlijkheid. Waarom zag ik dat als een probleem? Omdat nuchtere mensen meer dan idealisten het recht lijken te hebben te stellen dat ze weten hoe het zit: hun verklaring voor hun houding is hun geaard zijn, ze hebben ervoor gekozen te leven vanuit een realistische basis. Vanuit die optiek zijn idealisten vluchters: zij zijn dus niet geaard en accepteren de werkelijkheid niet zoals die in feite is.

Ik had echter goede redenen om te twijfelen aan deze benadering, maar toen ik me realiseerde dat het noodzakelijk ontbreken van een objectieve basis (we hebben behalve ons gestructureerde denken immers niet ook nog een andere, onafhankelijke wijze tot onze beschikking om te controleren of onze ideeën over de werkelijkheid nu ook werkelijk de ware zijn) leidt tot de overtuiging dat alles waarvan we overtuigd zijn misschien wel samenhangend oogt, maar niet verder gerechtvaardigd kan worden: dit is natuurlijk het traditionele probleem dat de Grieken al kenden. Maar dan, zou je kunnen zeggen, “blijft alles fantasie en verzinnen we dus alles zelf.‡

De ene fantasie is overigens wel meer de moeite waard dan de andere: hetzelfde geldt voor kunstwerken, die ook niet “waar” kunnen zijn. Maar hoe verklaar je dan dat nuchtere, realistische mensen vaker bevestigd worden in hun wereldbeeld dan “dromers?” Blijkbaar verzinnen we het dus niet helemaal zelf.

En dat is ook zo, want waar komen onze ideeën eigenlijk vandaan? Uit onszelf? Nou kunnen we natuurlijk een idee hebben, maar we zeggen meestal dat we ideeën krijgen. Nou zegt dit op zich niet zoveel, maar het moge duidelijk zijn dat we geen fenomenologisch bewijs hebben dat onze ideeën uit ons hoofd komen. Aan de andere kant, als we ideeën van anderen zouden kunnen oppikken, soms zonder het te merken, die “verwerken” en daardoor veranderen, soms zonder het te merken, dan is het niet zo gek dat we het idee hebben dat we op nieuwe gedachten of nieuwe ideeën stuiten als we ergens over nadenken. Dat allemaal op eigen houtje moeten doen zou toch veel moeizamer zijn en bovendien twijfelt niemand aan het tegenovergestelde effect: dat je je eigen cultuur als vanzelfsprekend beschouwt en een vreemde cultuur als raar.

Maar dat is ook weer niet mogelijk, want hoe zouden we die concepten kunnen oppikken als we geen onafhankelijke methode hebben om te bepalen dat juist dat degene zijn die we moeten hebben? Dat is dus toch weer een persoonlijk proces: de gedachte dat je eenzaam bent kun je alleen hebben als je een taal geleerd hebt van iemand anders, maar die gedachte doet vervolgens weer niets af aan je overtuiging over je eenzaamheid. Ook dat betekent eigenlijk weer niks, maar het moge duidelijk zijn dat geen twee mensen een identieke geest hebben. Hoewel Kwik, Kwek en Kwak eventuele twijfel hierover wel kunnen aanwakkeren.

Wat is er nodig om concepten te vormen als ze niet eenvoudig kunt oppikken? Het vermogen om te abstraheren. Maar hoe komen we aan dit legendarische talent? Hoe kunnen we ergens over denken? Dan moeten we in staat zijn het anders te zien “dan het is,” omdat we anders alleen waarheden zouden kunnen denken, wat gelukkig niet zoveel mensen denken te kunnen. Maar hoe zou het überhaupt mogelijk kunnen zijn de dingen te zien zoals ze zijn? In dat geval zou fantaseren werkelijk waardeloos zijn, maar waarom kunnen we dat dan?

Maar zouden we eigenlijk wel in staat kunnen zijn te abstraheren als we niet zouden kunnen fantaseren?

Maar waarom ervaren we onze werkelijkheid dan niet als een abstracte fantasie? Omdat ons bewustzijn zelf dat natuurlijk ook is: een conceptualisatie.

Nu lijkt het zo langzamerhand misschien dat ik niet geloof dat de werkelijkheid bestaat, omdat ik er geen beroep op wil doen. Het punt is echter dat we niet zonder onze conceptualisaties kunnen om ook maar het geringste te ondernemen – en die zijn ongetwijfeld, nee, zeker onderhevig aan conceptuele beperkingen die een reflectie zijn van de context waarbinnen we denken te moeten opereren, omdat we natuurlijk geen gedachte kunnen hebben die we niet kunnen begrijpen zonder te betwijfelen dat het een helder idee is – behalve als we nou juist daarmee, middels meditatie of drugs bijvoorbeeld, lopen te dollen.

Maar hoe kon dat talent om abstract en logisch en creatief te denken dan tot bloei komen?

 

† Waarschijnlijk is het scherper om te zeggen: “We bedenken het allemaal zelf.

‡ Dit zie je mooi terug in de claim van een oprechte gelovige: die stelt meestal dat hij of zij gelooft dat God bestaat, omdat Hij bestaat. Als het bestaan van God zou worden weerlegd, dan zou die gelovige zich ook moeten realiseren dat hij voor niets had geloofd. Dit is overigens ook niet het geval: we hebben juist de vrijheid om te geloven, maar de meeste gelovigen zullen dit idee niet omarmen.


Comments

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *