Als Q dan P

Stel.

Mensen die van tevoren zijn “geïdentificeerd” als “succesvol” – wat dat dat ook zijn moge – delen allemaal karakteristiek P. Deze karakteristiek zou een min of meer natuurlijke eigenschap kunnen zijn (lengte), een kwaliteit (creativiteit), een talent (muzikaliteit) of een overtuiging als doorzettingsvermogen. Als het duidelijk een starre eigenschap is, een die moeilijk te manipuleren is, dan kan deze eigenlijk niet voldoen als reden voor succes. Dat impliceert immers aperte ongelijkheid en ongelijkheid is niet langer net zo trendy als voorheen.

Het mag dus wel een starre “eigenschap” zijn, maar niet overduidelijk.

Omdat P gedeeld wordt door al deze individuen ontstaat de indruk dat P een eigenschap is die nodig is voor succes. Immers, succes is het doel: daartoe zijn andere eigenschappen instrumenteel.

Maar stel nu dat heel veel mensen eigenschap P delen. En dat die mensen die succesvol geacht worden te zijn maar een zeer klein deel van de verzameling P’ers beslaat. Wat zegt dat dan over eigenschap P?

Is dit niet analoog aan de Bayesiaanse kritiek op borstkankerkansen?


Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *