’66
Vorige week vond ik in een boekje van Kierkegaard een briefje met aantekeningen van mijn vader van 50 jaar geleden. Hij schreef en ik parafraseer:
“Mijn systeem van gedachten zorgt ervoor dat de ander, terwijl ik die wil uitnodigen tot bevrijding, niet die bevrijding kan ervaren, omdat de verdiensten van die manier van denken pas ervaren kunnen worden als iemand ermee heeft leren werken.
Het gaat hier om de bevrijding van het christelijk denken, wat we misschien niet willen aannemen en omarmen. Maar relevanter is wat er in het verschiet lag, tien jaar later: het contingentiedenken of wat later de vorm van het contingentiedenken aanneemt. En het geeft in mijn beleving zo mooi weer welke paradox we tegenkomen als we ergens in terecht komen wat aan schoonheid eindeloos blijft winnen: dan voelt het alsof dat met anderen gedeeld moet worden. Maar als de ander het (nog) niet zo ziet, dan kan de ander ook niet begrijpen dat het vanuit juist een hoopvolle intentie geboren is.†
Wat te doen?
Verschil van inzicht immers maakt het onduidelijk wat de opbrengsten kunnen zijn van een generatief idee.
† Het contingentiedenken komt voort vanuit het idee dat een mensenleven pas betekenis kan hebben als het niet volledig bepaald is. Het succes van de natuurwetenschappen met haar traditioneel deterministische wereldbeeld bedreigt dat idee met verve en bijvoorbeeld René Descartes is een prachtig voorbeeld van iemand die het probeerde te verzoenen. Immanuel Kant is een ander voorbeeld.