Het Gezicht van Teleurstelling
Levinas framet het zo: als iemand je aankijkt, doet ie een beroep op jou.
Maar als iemand mij aankijkt met een blik die ik als “teleurstelling” kwalificeer, waarom probeer ik mij daaraan te onttrekken?
Of sterker: waarom laat ik mij daarin meeslepen?
Want aan dat meegesleept worden probeer ik mij helemaal niet te onttrekken!
Maar als iemand je “zo maar” aankijkt, waarom word je dan zenuwachtig? Vanwege dat “appèl?” Question-beggars! Vanwege de suggestie dat jij bewust zou moeten zijn, terwijl dat maar de vraag is? Is dat dan niet een vraag naar jouw hoedanigheid (haecceitas)? Schuld en boetedoening vs Erkenning? Wat ben jij nou weer voor wezen?
Maar dan is de blik van de ander een vraag voor jou. Wat ben ik voor wezentje? Wat natuurlijk suggereert – de gedachte genereert of uitlokt of eliciteert – dat die ander een ander wezentje is. Hoe zou het anders immers als vraag kunnen bestaan!
Wanneer ik weinig ruimte ervaar, denk ik dat ik meer moet nadenken en ga ik zeeën van tijd reserveren voor “al die dingen die ik nog moet doen.”
Terwijl ik natuurlijk op een hoger niveau mag nadenken over die belemmerende problemen die acties van mijn kant lijken te worden, maar is het echt zo effectief zo onzeker te worden dat ik alleen nog maar bezig ben met de hoop van een verlichtend idee?
Downtime is ook een vlucht?
Net als de neiging om maar geen vragen meer te stellen, omdat ik alleen met ideetjes bezig ben? Zodat ik kan blijven denken dat ik lekker bezig ben? Om van cirkelredeneringen te spreken!
Het laatste zonlicht prikkelt als de herinnering aan opstand. De rebellie van de romantiek. Het Tempeltje in Pest geeft het warmste licht.
